Günter Grass: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Regel 18:
 
* “Het was in Lübeck bijna een kleine sensatie toen de gymnasiast in mij speciaal voor promenades naar de Mühlentor of langs de oevers van de Trave zijn eerste strohoed kocht. Geen witte vilthoed, geen bolhoed, maar een platte, boterbloemgeel pronkende strohoed, die, sinds kort in de mode, chic een ‘canotier’ of populair een ‘cirkelzaag’ werd genoemd. Ook dames droegen met linten versierde strohoeden, maar ze snoerden zich desalniettemin en nog lang in het door baleinen gesteunde korset; slechts weinigen durfden zich bijvoorbeeld, om ons schooljongens tot spot te verleiden, voor het Katharineum te vertonen in luchtdoorlatende reformkleding. In die tijd was veel nieuw. De Rijkspost bijvoorbeeld bracht voor het hele Duitse Rijk geldende postzegels in omloop, waarop en profil Germania met metalen boezem stond. En omdat alom vooruitgang werd verkondigd toonden veel strohoeddragers zich nieuwsgierig naar de komende tijd. De mijne heeft van alles meegemaakt. Ik schoof hem in mijn nek toen ik met verbazing de eerste Zeppelin bekeek. In café Niederegger legde ik hem bij de net verschenen en de burgerzin hevig provocerende Buddenbrooks. Toen nam ik hem als student mee naar Hagenbecks Dierenpark, dat net geopend was, en zag, het hoofd aldus uniform bekleed, apen en kamelen in hun buitenverblijven, en de kamelen en apen keken verwaand en begerig naar mij en mijn strohoed. Verwisseld in de schermzaal, laten liggen in het Alsterpaviljoen. Een paar hadden vaker dan eens te lijden onder examenzweet. Telkens weer was er een nieuwe strohoed nodig, die ik zwierig of alleen maar nonchalant voor dames afnam. Dan weer zette ik hem schuin, zoals Buster Keaton hem in de stomme film droeg, maar mij stemde niets diepbedroefd, want ik moest om alles lachen, zodat ik in Göttingen, waar ik na het Tweede Staatsexamen als brildrager de universiteit verliet, eerder op Harold Lloyd leek, die jaren later torenhoog spartelend met strohoed en cinematografisch grappig aan de klokkenwijzer hing. Terug in Hamburg was ik een van de vele strohoedmannen die samendromden bij de inwijding van de Elbetunnel. Van de handelmaatschappij naar de havenwijk en van het gerechtsgebouw naar het advocatenkantoor haastten wij ons met onze cirkelzagen en zwaaiden ermee toe het grootste schip van de wereld, de Noord-Atlantische snelstoomboot Imperator, de haven verliet voor haar reis. Vaak genoeg was er gelegenheid om met de hoed te zwaaien. En op een keer, toe ik – ik weet niet meer of het in de lente was of in de herfst - langs de oever van de Elbe bij Blankenese een wandeling maakte met aan mijn arm een domineesdochter die later met een dierenarts zou trouwen, werd mijn lichtgewichthoofdtooi ontvoerd door een windstoot. Hij tolde, zeilde. Ik rende hem achterna, vergeefs. Ik zag hem stroomafwaarts drijven en was ontroostbaar, hoezeer Elisabeth, die tijdelijk het onderwerp van mijn liefde was, ook haar best deed. Eerst als referendaris en vervolgens in hogere functies permitteerde ik me strohoeden van betere kwaliteit, exemplaren met een stempel van de hoedenmakerij in de zweetband namelijk. Ze bleven in de mode totdat vele duizenden strohoedmannen in kleine en grote steden – ik in Schwerin bij het gerechtshof – rond marechaussees stonden die ons op straat en in naam van Zijne Majesteit op een nazomerdag van het papier aflezend de oorlogstoestand verkondigden. Velen gooiden toen hun cirkelzagen omhoog, ze voelden zich bevrijd van het saaie burgerleven en verruilden vrijwillig – en niet weinigen definitief – hun boterbloemgeel glanzende strohoeden voor veldgrijze hoofddeksels, punthelmen genaamd.”
** ''Mijn eeuw.'' Meulenhoff, Amsterdam, 1999, pp. 10-12.
 
** ''Mijn eeuw.'' Meulenhoff, Amsterdam, 1999, pp. 10-12.
 
{{menu}}