Maarten 't Hart: verschil tussen versies

Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Patrick (overleg | bijdragen)
Tcherina (overleg | bijdragen)
Regel 11:
 
*"De islam is in ieder geval minder griezelig dan het katholicisme of het calvinisme, al is het uiteraard een echte godsdienst, en godsdienst blijft nu eenmaal, net als ziekte en oorlog, een van de gesels der mensheid." (bron: autobiografie ''Dienstreizen van een thuisblijver'', 2011 <ref>http://www.athenaeum.nl/boek-van-de-nacht/maarten-t-hart-dienstreizen-van-een-thuisblijver</ref>)
 
*'Weertje hé,' zegt de oudste van het tweetal.
'Zeg dat wel,' beaamt de ander.
'ik wil u even spreken voordat we binnengaan,' zeg ik, 'u heeft wel gehoord, neemù ik aan, dat mijn moeder erstig ziek is.'
Ze knikken.
'Ja,' zegt de jongere ouderling, ' het is wel alles tegelijk, eerst uwa vader, nu uw moeder. Maar Gogd zal u kracht naar kruis geven.'
'En zo plotsteling van, uw vader,' zegt da ander.
'Dat was niet erg,' zeg ik, ene snelle, pijnloeze dood is een godsgeschenk.'
'nee,' zegt da oudste broeder streng, ' dat ben ik niet met u eens, een snelle dood is geen geschenk van God. uw vader heeft zich niet kunnen voorbereiden op de dood, op de ontmoeting met de levende God, de Heere der Heerscharen. Uw moeder zal zich kunnen voorberieden, wij zullen met haar spreken.'
Ik staar zwijgend ouderling die ter voorbereiding van het gesprek met een witte zakdoek zijn schedel droog wrijft. Hij is kaal. Over tien jaar zal ik ook zo kaal zijn. Het liefst zou ik hem met enkele welgerichte klappen in de schuimende golven slaan, maar ik beheers me en zeg; 'Uw moet begrijpen dat mijn moeder niet meer bij haar volle verstand is, de ziekte heeft aar hersenen aangetast, ze is werkelijk zwaar ziek. U kunt dat spreken over voorbereiden op de dood beter nalaten, ze zal het niet begrijpen.'
'ja de dokter heeft het ons verteld, de heere kastijdt haar wél. Maar wien God liefheeft, dien kastdijt hij, moet u maar bednken; Juist voor wijzen en verstandigen is het verborgen en aan de kiderkens zal het geopenbaard worden, en zouden wij dan niet spreken, nu haar verstand haar verlaten heeft?'
Bruusk wend ik mij om en loop ik naar huis. Ik open de voordeur en de beide mannen ontdoen, zich van hun zware jassen en petten. Op hun ronde buiken bendeken gouden horlogekettingen Ik ga hen voor naar de woonkamer, ze schuifelen naar binenen en ik kijk of ze schrikken van mijn grijze, kleine, uitgeteerde moeder. Maar ik zie niets vernaderen op hun ondoorgrondelijke koppen en ik geloof niet dat het ze iets doet.
'Zon zuster,' zegt de oudste,'je bent ziek, is het niet? Lichamelijk niet in orde, maar geestelijk? Is het geestelijk leven nog kern,gezond? Dat is toch maar altijd het belangrijskte.'
Opnieuw moet ik me beheersen maar ikkan het niet en daarom stort ik kolen in de kachel en rammel ik zo luid mogelijk met de nog niet geheel ledige kit.
'Gaat u zitten,' zeg ik met afgewend hoofd.
ze zakken breeduit weg in de oude leunstoelen, ik hoor het kraken van de zittingen. Ze wrijven in hun handen, ze schuiven dichter bij de kachel en slaan allebei op hetzelfde moment hun linkerbeen over hun rechterbeen met een zacht knappend geluid van bot op bot.
'We zullen beginnen met zingen van een psalm. Des Heren wet nochtans, verspreidt volmaakter glans dewijl zij 't hart bekeert.
De oudste ouderling zet hard en vals in en bij het woord wet zingt ook de andere ouderling en mijn moeder fluistert met beverige stem enkele woorden, zonder toon, zonder melodie en ze kijkt naar me, haar eens zo mooie ogen vol tranen en zegt: 'Ik weet het niet meer, Maarten.'
De beide ouderlingen horen het niet, haar stem is ook zo klankloos. Ze balken de pslam door de kamer, hun geluid overstemt zelfs het gebulder van de wind. ze houden het laaste woord van elke regel aan todat hun gezichten rood gloeien van ademnood, hun monden daarbij wijd geopend zodat ik beider huig kan zien trillen. Als het voorbij is, zegt de oudste ouderling:' Waaril zing je niet, zuster, en u, waarom zingt u niet?'
'Ik kan niet meer zingen,' fluistert moeder.
'Waarom niet?'
'Mijn keel.'
Ze zittend zwijgend in de stoelen, de duimen van hun vier handen achter hun vier bretels en hun ademhalingen meetbaar aan het wiegen van de gouden kettingen op hun buiken....
 
{{refs}}