Johan Dijkstra (Groningen, 23 december 1896 – aldaar, 21 februari 1978) was een Nederlandse schilder, graficus, glazenier, mozaïekkunstenaar, docent en kunstrecensist. Al heel vroeg sloot hij zich aan bij de Groningse kunstenaarsgroep de Ploeg.

Foto van Johan Dijkstra met zijn vrouw Marie Dijkstra-van Veen, in hun woonkamer, circa 1924
Informatie bij zusterprojecten:
artikel in Wikipedia
media bij Commons

Citaten van Johan Dijkstra - chronologisch bewerken

Citaten, tot 1935 bewerken

  • „Voor ik naar de academie ging [1915], vond ik er plezier in me uit te drukken in felle, sprekende kleuren, ik herinner me roode koeien in groene weilanden, van een vervaarlijk kleurcontrast. Later hebben ze me bedorven, en mijn kleurgevoel trachten te dooden – de academische invloed kwam met modelé en toon.”
  • Bron: Johan Dijkstra, ongepubliceerd opschrijfboek, circa 1920-23
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 89; ISBN 90-400-9898-0
  • Veel van zijn landschappen - gemaakt tijdens en kort na zijn academie jaren op de Minerva in Groningen (1915-19) - hebben een impressionistische inslag
  • „Van Ameland terug. De indrukken hier overstelpen me, ’t is alles even mooi en ik weet haast niet wat ik zal nemen. [..] Wanneer zal ik nogeens zoo rustig van binnen zijn, dat het wordt als een droom. ’t Is nu altijd gejaagde onrust. Hoe kan ik lui als Mankes b.v. benijden die zo echt rustig weg [..] [een onderwerp] uitvoerden, die zoo de overgave kenden!”
  • Bron: Johan Dijkstra, aantekening in zijn schetsboek, zomer c. 1924
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 94; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra had moeite zijn onderwerpen te kiezen, waar hij zich ook sterk van bewust was
  • „Het was gisteravond kostelijk buiten, een echte rustige zomeravond, alles nat van nevel – al vroeg, lang voor de zon onder was, de maan blonk aan de lucht boven het doffe groen van de boomen. Op Blauwb [orgje] waren ze nog aan het binnenhalen van het hooi.”
  • Bron: Johan Dijkstra, aantekening in zijn schetsboek, zomer c. 1924
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 94; ISBN 90-400-9898-0
  • Citaat geeft een impressie van hoe Dijkstra de natuur waarnam en ervaarde - in de zomer aan de noordkant van de stad Groningen, bij het Reitdiep
  • „Een trapje hooger weer – een beetje meer nog op de teenen en – met lange armen – òver de muur van het zwijgenden, niet begrijpende publiek – en over de hoofden van censoren en critici – de kwasten gedoopt – in de zon zelf. Au revoir.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'De najaarstentoonstelling van De Ploeg', in Het Kouter 1. Nr. 5, 1925
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, pp. 34-35; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra reageerde in het blad van de Groningse kunstenaarsvereniging De Ploeg op de plaatselijke kunst-recensenten die in hun bespreking van de Ploeg-tentoonstelling naar zijn mening 'bokken' hadden geschoten. Wellicht ook een interne oproep om vol te houden, ondanks de kritiek
  • „We hebben onze academiestudies omgekeerd en schilderen op de achterkant [van hun vroegere doeken] nieuwe ideeën in een nieuwe taal. Met reine kleur – dunne, matte verf op dorre grond geven we overlegd een spontane synthese, moderne vluchtigheden, benzine.”
  • Bron: Johan Dijkstra, artikel 'Land – Volk – Zeit – Kunst' in Duitstalig propagandaboek de ploeg Groningen Holland 1927
  • Aanhaling(en): Groninger museum, 'Dubbele doeken', in Avant garde in Groningen, De Ploeg, 1918 – 1928, magazine van Groninger museum, mei 2018
  • Pas na c. 1924 begon bij Dijkstra de omslag naar het expressionisme te komen, met zijn felle kleurvlakken; daarvoor had zowel het Franse impressionisme als van Gogh sterke invloed op zijn werk. Het idee van benzine door de olieverf mengen kwam van Jan Wiegers
  • „Deze keer was de winter me te lang – Mijn hart schreeuwt om de zon, om warmte, om voorjaar. Eigenlijk is de zon er wel, vaak, [..] Ze schijnt, maar verwarmt niet. De lucht is als witgloeiend vuur, doch ijs, ’s avonds staan de dingen in rooden brand, huizen en sneeuwvelden en kale boomen [..] en zwarte kraaien krassen van honger en ellende. Is het wonder dat mijn verschrompelde ziel..”
  • Bron: Johan Dijkstra, dagboeknotitie 'De zon tegemoet', vroege voorjaar van 1929
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 49; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra schreef over zijn aanleiding om naar Spanje te trekken, één van zijn weinige buitenlandse reizen. Het Groningerland schildert hij zoals vaker, in hevige contrasten
  • „Ik zal mijn etshok tot een duivelswerkplaats maken - een geheimzinnige alchemistenrommel, waar geen mensch uit wijs kan worden. Ik zal ze, de menschen. Ze zullen het spoor bijster worden en verwonderd staan. Dat zullen ze. Een duivelswerkplaats, met stinkende zuren en giftige dampen.”
  • Bron: Johan Dijkstra, ongepubliceerde eigen notities over zijn etsen, circa 1930
  • Aanhaling(en): Anneke de Vries, Vergezichten - Het grafische werk van Johan Dijkstra], WBooks, Zwolle, 2019 p. 105; ISBN 978 94 625 8348 1
  • Het citaat beschrijft hoe Dijkstra tegenover het etsen stond, en wat voor hem de sterke aantrekkingskracht ervan was; een bijna occulte, duistere aangelegenheid
  • „Is er iets mooier dan lijn geëtst in een zinkplaat?”
  • Bron: Johan Dijkstra, ongepubliceerde eigen notities over zijn etsen, circa 1930
  • Aanhaling(en): lland Pietersma, 'De Ploeg-kunstenaar Johan Dijkstra veroverde de wereld met deze etsen', in Dagblad van het Noorden, 27 januari 2020
  • Citaat geeft de verrukking van Dijkstra weer over het maken van grafiek - met name het etsen, waarin de lijn de hoofdrol speelt
  • „Maar de natuur is vervuld van geheime krachten, levensdrift is er overal, die doet de aarde in den zomer golven van vruchtbaarheid, oerkrachten sluimeren in het volk – ook picturale energie.”
  • Bron: Johan Dijkstra, Palet een boek gewijd aan de hedendaagsche Nederlandsche schilderkunst, red. Paul Citroen, Amsterdam 1931, p. 32-37
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 55; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra benadrukt de stevige band die de meeste Ploeg-kunstenaars hadden met de natuur
  • „Stelt u zich geen vrije kunstenaars voor, die op handen gedragen worden door een enthousiast publiek. Niets is minder waar – hun naam is een scheldnaam in den mond van den zatten burger, men spreekt hier [in Groningen] van Ploeg-kleuren. Ploegachtig – en meent daarmee weinig goeds. [..] Velen verschuilen zich achter andere middelen van bestaan – bevreesd hun kunst dienstbaar te moeten maken.”
  • Bron: Johan Dijkstra, Palet een boek gewijd aan de hedendaagsche Nederlandsche schilderkunst, red. Paul Citroen, Amsterdam 1931, p. 32-37
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 56; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra omschreef de financiële situatie van de meeste Ploegleden, die met allerlei bijbanen hun inkomsten moesten verwerven om niet hun uitgesproken schilderkunst aan de marktvraag te moeten aanpassen

Citaten, 1935-1960 bewerken

  • „Er wordt geëxperimenteerd. Elke nieuwe werkwijze beteekent een nieuwe stijl. Eke techniek een pas ontdekt tooverland. Kunst: de wereld gezien door het prisma van een techniek [..] Er wordt geëtst. Men haalt het zink van de daken. Geduldig buigen zich de ruggen over de etsplaat in het prikkelende bad. Dan kletst er één buiten op het balkon het puure zoutzuur zoo op de plaat. Een explosie. Een ets als een bom. De lijnen staan touwdik in de plaat. Blindenschrift. De nieuwe Groninger etskunst is geboren..”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Kaleidoscoop van de nieuwe Groninger kunst', in De vrije bladen 15; 1938 nr. 3, pp. 7-20
  • Aanhaling(en): Anneke de Vries, Vergezichten - Het grafische werk van Johan Dijkstra, WBooks, Zwolle, 2019 p. 105; ISBN 978 94 625 8348 1
  • In dit citaat uit zijn bekendste tekst weerspiegelde Dijkstra de agressie van het wilde expressionisme; ook in zijn latere teksten over grafiek was de toon vol bravour en werd er nauwelijks ingegaan op de technische aspecten van grafiek maken.
  • Houtsneden worden er gemaakt, groote planken, met het mes in de volle vuist gesneden. Een blad vol runen. Boeken met houtsneden worden er gemaakt. Primitief als oude volksprenten. Oerprovincialisme en internationalisme zijn de grondslagen van het denken.”
  • Bron: Johan Dijkstra, De Ploeg 20 jaar, 1938, p. 13
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 45; ISBN 90-400-9898-0
  • De Ploeg kunstenaars hadden een voorliefde voor het 'primitieve' - en juist de houtsnede bij uitstek had dit in zich, als vroegste druktechniek
  • „’s Avonds wordt er gewerkt, dat de lappen er af vliegen. Een nieuw model met een deftigen Franschen naam, [maar] arbeiderskind van het platteland. Rooie wangen, blauwe oogen, zwart haar. Een zuidelijk, gedrongen figuur. Buurman van boven loopt onrustig door 't gebouw, snuffelt aan gesloten deuren en steekt haar in fraaie bontmantels.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Kaleidoscoop van de nieuwe Groninger kunst', in De vrije bladen 15; 1938 nr. 3, p. 11
  • Aanhaling(en): Anneke de Vries, 'Het clubideaal van De Ploeg' in ploegjaarboek 2012, Stichting De Ploeg & Groninger Museum Groningen 2013, pp. 18-19
  • Dijkstra beschrijft hier het model-schilderen bij De Ploeg. Het verreweg bekendste model was onder twee namen bekend: Jantje Bolt, oftewel Jeanne de Blécourt, volgens Jannes de Vries: 'een fantasienaam voor het boerenwicht van ’t Hogeland.'
  • „Ontspoorde schilderkunst? Surrealistisch manierisme? Voor mijn gevoel houdt bij deze tentoonstelling de schilderkunst op, en begint het rijk van de psychiater. Ik zie dus absoluut niet in, waarom in een tijd, waarin de krankzinnigheid hoogtij vierde, ook de kunst teekenen van waanzin moet vertonen. [..] Mijn picturale maag kan veel verdragen; maar dit wil er bij mij niet in.”
  • Bron: Johan Dijkstra, recensie in het Nieuwsblad van het Noorden, 18 mei 1946
  • Aanhaling(en): Dick Siersema, 'Oud Nieuws: Johan Dijkstra, Eugene Brands en het Beerenhuis', website Kunstforum Noord, 10 januari, 2012
  • Dit citaat toont de felle afwijzende houding van Dijkstra van nieuwe kunst, kort na de oorlog. Hij reageerde op een vroege tentoonstelling van Eugene Brands in het Beerenhuis te Groningen met experimenteel werk dat sterk surrealistisch was
  • „Onze gelijkgerichte belangstelling voor oude kerkmuren en het vogelleven bracht ons samen [vanaf c. 1918/19]. Hij was een goede 15 jaar ouder dan ik en ik zag tegen hem op als mijn leermeester [..] Ik leerde van hem, van zijn grote kennis van het metier ook, van de fijne Franse cultuur die in zijn huis hing [in Elp], en hij op zijn beurt werd vooral vooral later door mijn moderne kleur-opvattingen gegrepen.”
  • Bron: Johan Dijkstra, artikel over de schilder Reinhart Dozy, in het maandblad Erica, 1947
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 40; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra beschrijft hier de wederzijdse beïnvloeding van de kunstenaars in en rondom De Ploeg - ook al was het leeftijdsverschil hier 15 jaar
  • „Mijn vader ging in Groningen naar een schilderschool en werd een knap decoratieschilder, ging zelfs in Duitsland op de Wanderschaft en werkte zelfs bij de restoratie van de Dom in Keulen. Ook portretschilder probeerde hij te zijn.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Levensbericht', uitgesproken op de Rotaryclub Groningen, 15 december 1954
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 9; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra beschreef zijn vroegere familiegeneraties als visueel begaafd, van waaruit zijn vader dan ook besloot tot een schildersloopbaan. Zo kreeg Johan Dijkstra gemakkelijk toestemming voor een opleiding aan de kunstacademie Minerva te Groningen, in 1916
  • „..mijn echte eerste schilderlessen kreeg ik op de kermis, van de dikgeschilderde wolvejachten en zeemeerminnen op de stoomcarroussels [draaimolens]. De eerste anatomielessen: op een tent, Prometheus, [bij] wie de adelaar de ingewanden uit het lijf haalde. Aan de spieren der standwerkers en de strak gespannen truitjes van Miss Gretha – een worstelares.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Levensbericht', uitgesproken op de Rotaryclub Groningen, 15 december 1954
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 11; ISBN 90-400-9898-0
  • Al voor zijn zesde maakte Dijkstra eigen composities; wat later gebruikte hij zijn vaders schilderkist om een copy te maken naar een portret van Titiaan
  • „..wij noordelingen staan met met de voeten op de grond, houden ons graag aan het visuele aspect van deze wereld, het optische; alleen hebben we in het expressionisme de natuurvormen misschien versterkt of overdreven – we ondergingen de invloed van Munch en van "Die Brücke" en de kleur werd ons belangrijkste uitdrukkingsmiddel.”
  • Bron: Johan Dijkstra, recensie 'Pictura. Tentoonstelling Charles Eyck', in Nieuwsblad van het Noorden, 3 maart 1958
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 18; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra zag het werk van de zuiderling Charles Eyck - vroegere medestudent aan de Kunstacademie in Amsterdam - als tegengesteld aan dat van hem zelf en andere "de Ploeg"-leden; Eyck oriënteerde zich meer aan het surrealisme en had veel sterkere neiging tot 'fabulieren', aldus Dijkstra

Citaten, vanaf 1960 bewerken

  • „Wat hebben wij Ploegers elkaar veel geschilderd - meest als duelportret (jammer dat Rolf [= Hendrik de Vries] toen mij niet tekende of schilderde, wat was dat leuk geweest!)! We hebben vaak gewerkt dat de stukken er af vlogen. En we hebben elkaar daar nooit zwart om aangekeken, zelfs bij mijn weten de vrouwen ons niet.. Marie [Dijkstra's vrouw] moet altijd (geërgerd) lachen als ze dat portret van [Jan] Wiegers van mij ziet, een aap die in een boom klimt, als ik het soms op een tentoonstelling zie heb ik altijd binnenpret - ik stond er eens naast in A'dam en schilders zagen zelfs niet dat ik het was..”
  • Bron: Johan Dijkstra, brief december 1960, aan Rieke de Vries (vrouw van Hendrik de Vries)
  • Aanhaling(en): W.R.H. Koops, 'Hendrik de Vries geportretteerd door leden van De Ploeg' p. 16, in Jaarboek Letterkundig Museum 5., Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag 1996
  • Hendrik de Vries en zijn vrouw waren woedend over het portret dat Dijkstra van hem had geschilderd in 1960, temeer daar deze het zonder vooroverleg direct had tentoongesteld. Het citaat van Dijkstra geeft treffend de vroegere sfeer aan in kunstenaarsgroep de Ploeg vanaf c. 1920
  • „Je moet tegenwoordig de moed van een revolutionair hebben om midden in het milieu van intellectuele critici en modern snobisme je eigen gang te gaan [..] een doodgewoon schilderij te maken van wat riet aan het water, wat huisjes op een dijk, kortom je van alle modegrillen en stijlmaniakken niets aan te trekken.”
  • Bron: Johan Dijkstra, openingswoord bij tentoonstelling van De Pleg, Princessehof Leeuwarden, najaar 1961
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 80; ISBN 90-400-9898-0
  • In zijn vele kunstrecensies wees Dijkstra vaak nieuwe abstracte of expressieve kunst af, en benadrukte naarmate hij ouder werd steeds sterker de waarde van kunst met een band met de visuele werkelijkheid
  • „..in de ongerepte ruimten van de Paddepoel Alles wat voor de natuur voelde "struunde" daar rond – schilders, dichters. Er stonden aan het Reitdiep twee boerderijtjes in een schilderachtige omgeving van oude bomen, wild struikgewas en een besloten hof. We kunnen wel zeggen dat daar de jonge Groningse schilderkunst is geboren. [..] En als het regende werkten we binnen in de deel..”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Jan Altink en De Ploeg', in Weerwoord. J. Altink 80 jaar nr. 1., 1965, p. 11
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 30; ISBN 90-400-9898-0
  • De kunstenaars van De Ploeg trokken in de zomermaanden vaak naar buiten, om daar samen te schilderen en schetsen. Blauwborgje, ten noorden van de stad Groningen, was daar een geliefde plek voor - ook voor Dijkstra zelf, die daar vaak kwam
  • „We hadden met elkaar een zware satineerpers gekocht, daar kon je prima etsen op drukken. [..] De pers verhuisde nog al eens – van Werkman naar [Jan] Wiegers, toen naar mijn atelier – en hij staat nu bij Jan Altink op zolder.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Jan Altink en De Ploeg', in Weerwoord. J. Altink 80 jaar nr. 1., 1965
  • Aanhaling(en): Anneke de Vries, 'Het clubideaal van De Ploeg' in ploegjaarboek 2012, Stichting De Ploeg & Groninger Museum Groningen 2013, p. 16
  • Dit citaat illustreert goed dat het maken van grafiek onder De Ploeg-leden heel populair was, en bovendien een collectief gebeuren
  • „Hoogdruk, Houtsnede. Op een plankje maakt de tekenaar zijn tekening met Oost-Indische inkt. Hij laat de lijnen en zwarte vlakken staan, kerft het wit uit met mes en guts.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Logboek van een grafisch kunstenaar', 1970
  • Aanhaling(en): Anneke de Vries, Vergezichten - Het grafische werk van Johan Dijkstra], WBooks, Zwolle, 2019 p. 107; ISBN 978 94 625 8348 1
  • In dit beschrijvende citaat zag Dijkstra de houtdruk als een simpele stempeltechniek: na het ininkten en afdrukken kwam de voorstelling gespiegeld op het papier te staan
  • „We zijn beiden [..] leerlingen en volgelingen van de oude Bach [hun voormalige leraar schilderen] geweest – een echte Haagse School schilder. Ook nadat in Groningen "de vlam in de pan was geslagen" door het expressionisme gingen we nog een gezamenlijke weg. Van het Franse impressionisme hebben we veel geleerd. Op de Groninger klei probeerden we de complementaire kleuren uit: zilvergrijs boven het groen, de lucht paarsblauw boven de gouden paardenbloemenvelden en het gele koren.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Pictura: terugblik op Jan Altink', in Nieuwsblad van het Noorden, 27 oktober 1972
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 39; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra en Jan Altink schilderden toen regelmatig samen het Groningse landschap, en gebruikten daarbij de inzichten die ze bij hun schilderleraar J.M. Bach hadden opgedaan. Pas daarna ontstond het 'expressionistische' werk bij hen
  • „In een hete zomer – ik meen dat het 1941 was [het was 1921!] – stippelden we zelfs [pointillisme], om de hitte en de felle zonneschijn uit te drukken, maar al gauw lieten we die enigszins remmende stijl weer los [..] "Blijkheid", nog nooit eerder in de schilderkunst uitgedrukt! In pure, ongemengde kleuren. [..] Na honderden jaren afwezigheid in de schilderkunst had Groningerland zijn eigen schilders; het expressionisme was geen import, het was de essentie van zijn eigenaardig landschap. Het moest eens komen.”
  • Bron: Johan Dijkstra, 'Pictura: terugblik op Jan Altink', in Nieuwsblad van het Noorden, 27 oktober 1972
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 39; ISBN 90-400-9898-0
  • Jan Altink en Dijkstra schilderden tijdens en kort na hun studiejaren aan de Minerva academie vaak samen in het Groningerland. Het impressionisme van hun docent daar, J.M. Bach, werkte nog door; deze stuurde zijn studenten het land in om te schilderen
  • „Ik werkte hard maar voelde me tenslotte op de Academie [in Amsterdam] toch niet thuis, ik verlangde te veel naar buiten, vaak schreef ik bij de colleges van Roland Holst mijn naam op de presentatielijst en smeerde 'm de polders in om buiten te zwerven en te tekenen. Zo kwam het dat ik op een hete junidag er plotseling de brui aan gaf, mijn boeltje pakte en naar het Noorden [terug] ging.”
  • Bron: Johan Dijkstra, Catalogus van tentoonstelling Johan Dijkstra 1896 - 1978, 1978, p. 21
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 20; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra hield het slecht een klein jaar uit op de Rijksacademie in Amsterdam, tot de zomer van 1920. Hij keerde toen terug naar Groningen, waar hij de rest van zijn leven zou blijven wonen en werken

Citaten over Johan Dijkstra - chronologisch bewerken

  • „Een verrassing is het werk van de jongen schilder Dijkstra, het behoort tot het beste der tentoongestelde werken, het is vol belofte voor de toekomst.”
  • Bron: recensie van de eerste tentoonstelling van "de Ploeg", in Provinciale Groninger Courant, februari 1919
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 16; ISBN 90-400-9898-0
  • Samen met de kunstenaars Jan Wiegers, Jan Altink, Benes en Willem Reinders nam de jonge Dijkstra het initiatief tot het oprichten van de Groningse kunstenaarsgroep "de Ploeg" in juni 1918. De groep wilde door tentoonstellingen een gezicht geven aan de vernieuwende kunst
  • „..[hij verzocht om] gepasseerd te worden bij reclameopdrachten voor De Ploeg ten einde zijn standpunt zuiver te houden tegenover beide instellingen.”
  • Bron: De Ploeg, notulen 17 + 21 januari 1921
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 52, noot 3; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra had blijkbaar toen een bron van inkomsten met het maken van illustraties voor reclame-opdrachten
  • „Dijkstra acht kankeren een te gemakkelijk werk. Ieder geve zich naar zijn beste krachten. Hij wachte niet tot de wereld is zoo hij deze zou wenschen, maar doe wat.”
  • Bron: notulen van redactievergadering in De Ploeg, oktober 1925
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 33; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra was een actief lid van De Ploeg en droeg regelmatig bij in het periodiek "Het Kouter" (= het ploegijzer). Bij de voorbereiding van het vierde nummer was er veel onderlinge ruzie en kritiek, waar Dijkstra op reageerde
  • „Het groote oogstgeval [..] kon van een Vlaming zijn: een wijd verschiet [zicht], een weelde van goudgeel graan en daarin rustend, met koppen en armen ros van zon, de maaiers: grove en uitbundige impressiekunst..”
  • Bron: Maria Viola, recensie over de tentoonstelling in Arti van de winnaars van de Willink van Collen-prijs, in Algemeen Handelsblad, december 1925
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 42; ISBN 90-400-9898-0
  • Thema van deze wedstrijd in 1925 was 'Het Oogsten'; Dijkstra had zijn doek 'Rustende zichters' (1924) ingestuurd. België lag in die jaren duidelijk op Nederland voor - wat betreft neo-impressionisme en luminisme
  • „We mogen vergevingsgezind glimlachen over zulk een luidruchtig misbaar, overtuigd dat de zondaar, eer we tien jaar verder zijn, dat niet minder zal doen en zich dan niet eens begrijpen kan, hoe hij ooit tot zulke dwaasheden kwam.”
  • Bron: onbekend, recensie van werk van Dijkstra in tentoonstelling in de Princessehof te Leeuwarden, 1928
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 36; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra schreef in 1927 een artikel 'Land – Volk – Zeit – Kunst' in het propagandaboek over De Ploeg de ploeg Groningen Holland 1927 (Duitstalig). Zijn schrijfstijl werd vaker als gezwollen en pathetisch bekritiseerd, ook in eigen kring
  • „Deze nieuwe geest [in de kunst] trad binnen en is tehuis in den kunstkring De Ploeg. [..] Een der meest begaafden van dezen kring is Johan Dijkstra met zijn Koeien door het dorp, waar een stormwind doorheen schijnt te waaien [..] Edvard Munch, de Noorse peetvader van het expressionisme en de jong-gesneuvelde Frans Marc zijn de altaren, waarvoor hij soms bidt.”
  • Bron: Kasper Niehuis, 'Opgewonden standjes. In de ban van het Duitsche expressionisme', in De Telegraaf, maart 1930
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, pp. 27-28; ISBN 90-400-9898-0
  • In 1930 was het een van de weinige keren dat de kunstenaars van De Ploeg hun werken buiten Groningen lieten zien, en wel in de expositie 'Zwart-Wit' van het Stedelijk Museum Amsterdam
  • „Wat mij goed doet in het landschap [in een ets van Dijkstra] is niet alleen de visie, maar ook de volheid van blik, waarmee ik bedoel het geheel opgezogen hebben van de vormen, elk detail, het verloop van een weg, een boom, het onkruid, een watertje, het is zoo opgezogen dat het de elementen zijn geworden van het in U gegroeide beeld [..] van binnen uit, herboren op de etsplaat. Het is alles door en door gekend.”
  • Bron: Bram Hammacher, brief van Wassenaar 4 december 1942, aan J. Dijkstra te Groningen
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 65; ISBN 90-400-9898-0
  • Bram Hammacher was esthetisch adviseur bij de PTT en had voor Dijkstra bemiddeld, waardoor een serie van zijn etsen was aangekocht. Het contact groeide verder tussen hen; Dijkstra had hem later twee etsen aangeboden, waar Hammacher op één ervan reageerde: een landschap
  • „Jij klaagt dat de gezellige oude Ploegtijd voorbij is, maar zelf breek je toekomstmogelijkheden af en zaai je [door zijn negatieve kunstrecensies] verdeeldheid in het kunstleven, doordat je uitsluitend een kleine kring van gelijkgezinden waardeert en al wat niet binnen dat kader past geen kansen geeft.”
  • Bron: Jos de Gruyter, brief 11 november 1956, aan J. Dijkstra
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 77; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra had in zijn kunstrecensie geklaagd dat Groningen het moest doen met het 'gruis' van de kunst. De Gruyter voelde zich als directeur van het Gronings museum aangesproken, maar hij viel ook over Dijkstra's vaak-rancuneuze toon, als het over nieuwe kunst ging
  • „Onze bezwaren tegen dit portret, meer nog dan tegen de voorstudie, hebben niets rechtstreeks uitstaande met mooi en lelijk, maar alles met waar en onwaar. Je hebt van mij [= Hendrik de Vries] een volstrekt ander mensentype gemaakt. Geestelijk: een Shylock (dat woord ontviel Riek [= de vrouw van De Vries]; mij ontviel het woord: aasgier). Lichamelijk: uitermate lang en schraal; een overdrijving van de figuur van Job Hansen, en door de fletsheid herinnerend aan zijn laatste stadium. George Martens denkt er precies zoo over en vindt het in alle opzichten mislukt "de handen zijn helemaal geen handen".”
  • Bron: Hendrik de Vries, brief, december 1960 aan Johan Dijkstra
  • Aanhaling(en): W.R.H. Koops, 'Hendrik de Vries geportretteerd door leden van 'De Ploeg' ', in Jaarboek Letterkundig Museum 5, Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag 1996, p.16
  • Hendrik de Vries was woedend over het portret dat Dijkstra van hem had geschilderd in 1960. Nog kwader was hij omdat het zonder vooroverleg tentoongesteld. Ook De Vries was al lang kunstenaars-lid van De Ploeg; het waren zo oude vrienden. De ruzie werd later bijgelegd
  • „Merci voor je bespreking [..] We hadden de dag daarop 450 bezoekers op het museum! - Maar het is niet daarvoor dat ik je dank zeg, maar omdat het zo'n uitstekende bespreking was, en met zoveel warmte geschreven”
  • Bron: Jos de Gruyter, brief begin 1961 aan Johan Dijkstra
  • Aanhaling(en): Mieke van der Wal, Johan Dijkstra 1896 - 1978, red. Wim Koops, Waanders, Zwolle, 1996, p. 78; ISBN 90-400-9898-0
  • Dijkstra had een recensie geschreven over een tentoonstelling van de oude regionale borgen, in het Groningermuseum; hij was altijd erg betrokken bij de traditionele Groningse onderwerpen en de vele aspecten van het boerenland

Externe links bewerken

Galerij van werken bewerken